‘Loopt u maar door naar de achterste kamer’. Hoe vaak ik dat al niet heb gehoord. Bij de tandarts kennen ze me onderhand al goed. Als ik bel voor een afspraak lijkt het wel alsof ze mijn papieren al de hele tijd naast zich hebben liggen, mijn adres of geboortedatum hoeven ze niet eens meer te weten. Als ik vanuit de wachtkamer de gang oploop is het daar donker. Alleen helemaal aan het eind valt een smalle strook licht op het tapijt van de vloer. Ik zie opeens beelden voor me van de deur bovenaan de trap in de film The Excorcist, en Room 101 in 1984 van George Orwell. Als ik aankom bij de deur en hem voorzichtig openduw ben ik voor een ogenbik verblind door het felle licht. Ik stap de ruimte in en zodra ik twee passen heb gezet valt achter me de deur met een klap dicht en in het slot. In het wit van het wit zie ik twee gedaanten, beiden met een kapje voor de mond. Hier en daar weerkaatst het licht op metaal. De lucht lijkt ijl. Of zijn het mijn longen die opeens moeite hebben de zuurstof naar binnen te laten. ‘Ga maar zitten’, zegt de grootste van de twee. De andere gedaante is bezig met iets, ik kan niet zien wat, en kijkt af en toe zijdelings mijn kant op. Ik ga zitten in de stoel die meteen naar achteren begint te kantelen terwijl ik voel hoe riemen strak rond mijn enkels en polsen worden getrokken. Ik kan geen kant meer op. En alsof het nog niet licht genoeg is in die ruimte kijk ik vervolgens recht in een lamp die uit tientallen ogen lijkt te bestaan en waaraan ik me onmogelijk kan onttrekken. ‘Waar kan ik je mee helpen?’ zegt de stem vanachter het mondkapje. ‘Nou’, zeg ik, ‘er is weer eens een stuk vulling uit een kies gevallen, de zoveelste al van de afgelopen paar jaar. Ik word er niet goed van, heb hem zelfs doorgeslikt dit keer. De ochtend erna had ik obstipatie, maar zo groot was die vulling nu ook weer niet. Denkt u echt dat ik een paar kronen nodig heb? En moet ik niet eerst verdoofd worden voordat u gaat boren?’.
Als je in de tandartsstoel ligt kun je weinig anders doen dan een beetje fantaseren.