Een bek vol tanden
Zo rond het zesde levensjaar raak je even in paniek want je tanden beginnen uit te vallen. Geen ramp, want je bent nog jong, je had ze pas net en er is je verteld dat die losse wiebelende tanden weldra plaats gaan maken voor veel sterkere tanden. Tanden van volwassen mensen. Maar zodra je ze hebt begint alweer de volgende ellende. Poetsen poetsen poetsen, maar zelfs dan ontstaan al gauw de eerste gaatjes en krijg je je eerste vulling. Later volgen meer vullingen en als vullen niet meer helpt een kroon. En dan merk je opeens dat ze niet zo sterk zijn als je dacht. Een steentje tussen de rijst of – zoals ik deze week heb kunnen constateren – een hele harde noot, en krak, een kies breekt zomaar doormidden. Het valt nog te bezien of daar weer een volwaardige kies van te maken is, en anders zal ik hem moeten gaan missen. En van nog een keer wisselen is geen sprake, behalve dan inwisselen, voor een kunstgebit. Voorlopig heb ik nog wel een bek vol tanden, maar het verval lijkt te zijn begonnen.
Een bek zonder tanden
Wat kan ik dan jaloers zijn op vogels, die hebben namelijk geen tanden. Ze hebben een mooie lange of korte, spitse of botte, rechte of kromme snavel waarmee ze hun voedsel oppikken en naar binnen werken. Kauwen doen ze niet, dat doet hun maag. De spiermaag is een voormaag die het eten kneed voordat het verder verteerd kan worden. En die spiermaag is tot heel wat in staat. Zo zag ik een keer een houtduif een forse eikel uit zijn hoedje wippen en in een keer doorslikken. Ik wou dat de mens zo’n maag had, dan waren we voorgoed verlost van die ellende dat een gebit heet. Het mag er voor even wel leuk uitzien zo’n stralend wit gebit, het past tevens in de illusie dat alles mooi en gaaf zal blijven. Ik kan me zo voorstellen dat de mens door evolutie ooit zijn gebit kwijt zal raken. Een snavel zal het dan wel niet worden, eerder een verhard verlengde van kaak, maar dan zonder tanden. En misschien dat niet eens en eten we ons voedsel voortaan altijd vloeibaar of geprakt.