De latere films van Yasujiro Ozu (1903-1963), zoal Early Spring, Late Spring, Early Summer, Late Autumn, en natuurlijk Tokyo Story, lijken in veel opzichten variaties op een en hetzelfde thema. Met uitzondering van Tokyo Story spelen deze films zich af in een soortgelijke omgeving met een soortgelijk verhaal. Een dochter gaat trouwen of zou dat eigenlijk al lang hebben moet doen, en vader en vrienden van de familie kijken uit naar een geschikte echtgenoot. De dochter in kwestie vindt het allemaal wel best en heeft helemaal niet zo’n haast om te trouwen en blijft net zo graag bij pa wonen, of anders komt haar tijd nog wel. Bovendien heeft ze een baan en ze vermaakt zich prima met vriendinnen of zus.
De tijd is meestal zo net na de oorlog en Japan is in snel tempo aan het veranderen. Oude en nieuwe waarden liggen nog dicht bij elkaar, maar bijna met voelbaar verdriet is begonnen met het afstand doen van een lange periode van tradities, waaronder die van hechte familiebanden. In het begin stribbelen de ouderen nog tegen, maar met een zucht en met hulp van wat vrienden en heel veel glaasjes sake ziet men in dat men de tijd toch niet tegen kan houden en worden dochter en verleden langzaam losgelaten.

Het zijn stuk voor stuk prachtige en ook intieme films, waarbij er echter altijd een mate van afstand blijft bestaan. De acteurs, uiteraard zo geïnstrueerd door Ozu, laten hun personages maar beperkt vrij in hun doen en laten als het aankomt op gebaren en emoties.. Alle bewegingen en dialogen worden gecontroleerd en bedaard uitgevoerd en jezelf identificeren met een personage is onmogelijk.
De mensen staan model voor een bepaald type mens en een bepaalde tijd. Om dat universele aspect nog eens te benadrukken zitten er in alle films van Ozu verstilde beelden van ‘om het even wat’ die niks met de rest van de film te maken lijken te hebben, maar altijd een paar seconden in beeld en als een foto zo nauwkeurig uitgekaderd: de hoek van een straat, een lantaarnpaal met een boom, een waskom op een aanrecht.
De meeste scènes zijn opgenomen met de camera dicht bij de grond, een afstand die overeenkomt met iemand die op de grond zit of, zo leek het af en toe, van iemand die iets lager op een stoel in het publiek zit en kijkt naar wat er zich afspeelt op het toneel. In die zin lijkt Ozu vooral een ‘aanschouwer’ te zijn geweest van zijn tijd, hier en daar wat treurend, maar zonder er over te willen oordelen.