De latere films van Yasujiro Ozu (1903-1963), zoals Early Spring, Late Spring, Early Summer, Late Autumn en zijn bekendste film Tokyo Story, lijken in veel opzichten variaties op een en hetzelfde thema. Met uitzondering van Tokyo Story spelen de films zich af in een soortgelijke omgeving met een soortgelijk verhaal.
De tijd is meestal zo net na de oorlog en Japan is in snel tempo aan het veranderen. Oude en nieuwe waarden liggen nog dicht bij elkaar, maar bijna met voelbaar verdriet is begonnen met het afstand doen van een lange periode van tradities en samenlevingsstructuren.
Het zijn mooie, stille en intieme films, al blijft er altijd een bepaalde mate van afstand bestaan, wat vooral komt door het beschouwelijke karakter en het standpunt van de camera. De acteurs, uiteraard zo geïnstrueerd door Ozu, laten hun personages maar beperkt vrij in hun doen en laten als het aankomt op gebaren en emoties.. Alle bewegingen en dialogen worden gecontroleerd en bedaard uitgevoerd en jezelf identificeren met een personage is onmogelijk.
De mensen staan model voor een bepaald type mens en een bepaalde tijd. Om dat universele aspect nog eens te benadrukken zitten er in alle films van Ozu verstilde beelden van ‘om het even wat’ die niks met de rest van de film te maken lijken te hebben. Die beelden zijn als een foto zo nauwkeurig uitgekaderd: de hoek van een straat, een lantaarnpaal met een boom, een waskom op een aanrecht.
De meeste scènes zijn opgenomen met de camera dicht bij de grond, een afstand die overeenkomt met iemand die op de grond zit of van iemand die iets lager op een stoel in het publiek zit en kijkt naar wat er zich afspeelt op het toneel. In die zin lijkt Ozu vooral een ‘aanschouwer’ te zijn geweest van zijn tijd. Soms wat treurend, maar zonder er over te willen oordelen.